Vorige week maandag mocht ik een interessante studiedag meemaken aan de Vrije Universiteit. Het was de eerste dag in een reeks van drie dagen met voorbereiding thuis en een eindopdracht in april. Wat ik vooral boeiend vond, waren de vragen rondom het naderende einde van een mensenleven. Nog niet eens zo heel lang geleden gingen mensen op hun vijfenzestigste netjes naar het pas uitgevonden bejaardenhuis. Daar konden ze dan nog een gezellige oude dag genieten. In onze tijd is iemand op die leeftijd nog druk bezig om zichzelf te bewijzen en nuttig te maken. Groot kans dat die opa of oma nog volop in het arbeidsproces zit, een nieuwe hobby start of acrobatische toeren uithaalt aan de ringen. Mensen proberen krampachtig jong te blijven en zijn bang om niet meer mee te tellen.  Een oma of opa zo net na de Tweede Wereldoorlog zag er ook wel even iets anders uit dan een grootouder nu. Ik herinner me uit mijn jeugd oudere vrouwen met een kapje op en een ingevallen gezicht. Nu staat de Britse rockmuzikant Mick Jagger met zijn 74 jaar nog gerust een hele avond op het podium voor een uitverkochte arena en zing hij de sterren van de hemel.

Nieuw voor mij waren de begrippen derde en vierde leeftijd. Met mensen van de derde leeftijd worden de ouderen bedoeld die nog volop in het leven staan en bezig zijn hun idealen te verwezenlijken. Eindelijk kunnen ze dagen gaan fietsen, een lange reis maken, een boek schrijven of een nieuwe studie beginnen. De vitale senior is forever young. De senior in de derde leeftijd is onafhankelijk, relatief gezond en woont zelfstandig. Maar er is roet in het eten gekomen. De financiële crisis en de tekorten bij pensioenfondsen verstoren het rustige plaatje van het zogenaamde ‘zwitserlevengevoel’. De zorgen rondom betaalbaarheid nemen toe. De overheid en het verzekeringswezen proberen mensen zo lang mogelijk in de derde leeftijd te houden. Daar kosten ze het minst. In de zogenaamde vierde leeftijd wordt het lastiger. De vierde leeftijd staat voor kwetsbaarheid, afhankelijkheid en aftakeling. De verliezen zijn in de vierde leeftijd groter en massiever dan in de derde leeftijd. Het liefst willen mensen dan ook niet in deze ‘leeftijd’ terecht komen. In onze tijd horen we dan ook regelmatig mensen zeggen dat hun leven voltooid is of dat ze ‘klaar’ zijn met leven. Wat betekent dit alles voor de kerk en voor de pastor die ouderen mag begeleiden op de weg naar het sterven?

Afgelopen zaterdag las ik een aardige column in het Nederlands Dagblad. De titel luidde ‘Het nieuwe sterven’. In het algemeen zou je kunnen vaststellen dat het sterven vandaag in veel gevallen zoveel anders gaat dan in de jaren zestig en zeventig. Het is nu gemedicaliseerd en geregisseerd en soms zelfs georganiseerd. De schrijver van het genoemde blog stelde dat bij een zelfgekozen dood veel vragen over blijven voor de nabestaanden. Er ontstaat ook een andere rouw. Heb ik mijn ouder de dood ingejaagd omdat ik te weinig kwam? Was ik niet de moeite waard om voor verder te leven? We zien duidelijke verschuivingen bij het ouder worden en ook bij de vragen rondom sterven. Wellicht is het veel te gewaagd om in een blog hier verder uitspraken over te doen. Ik sluit dan maar af met de opmerking dat we als samenleving een nieuwe ‘ars moriendi’ of stervenskunst te leren hebben. Is dat te leren? Wie in het einde staat, kan de innerlijke groei beamen en voltooien, zijn zegen geven en amen zeggen.

Als tekst heb ik gekozen Prediker 12: 1 ‘Gedenk daarom je schepper in de dagen van je jeugd voordat de slechte dagen komen en de jaren naderen waarvan je zegt: in deze jaren vind ik weinig vreugde’.

Fijne week onder de zegen van de Heer.

Ds. Wouter