Ik heb er altijd wat mijn bedenkingen bij: chauffeurs met een petje op. Dit kan natuurlijk een vooroordeel zijn, maar ik heb het gevoel dat ze minder galant in het verkeer zijn en te hard rijden. Nu kijk ik in de achteruitkijkspiegel van mijn auto en zie iemand van héél dichtbij met een petje op. Ach ja, de chemo eist zijn tol en ik heb dus een nieuwe look. Ik lijk nu een beetje op Lambik, één van de hoofdpersonen uit de stripverhalen van Suske en Wiske. Lambik heeft zes haren en ontsprong aan het brein van Belgische striptekenaar Willy Vandersteen. Lambik is ijdel, doet soms domme dingen, maar is wel sociaal en vriendelijk. Een gewone man met zijn goede en minder goede eigenschappen. Toen ik erover dacht kwam ook de figuur Jerom bij mij op. Jerom is de krachtpatser. Hij speelt in dezelfde stripverhalen een oermens met een flinke bos haar. Bergen splijten is voor hem geen probleem, maar een gehele zin uitspreken blijft een moeilijkheid. Langzaam wordt hij in de strip geslepen tot een mooier mens. Soms betekent dat voor hem dat hij zijn krachten moet loslaten en liefdevol moet acteren.

Voor mezelf begint het al een beetje te wennen. Er komt zelfs al wat nieuw haar. Wel een andere kleur, maar toch een teken van leven en groei. Sommige momenten zijn even lastig. Zondagavond toen het net donker was, de houtkachel brandde en de kaarsen ontstoken waren in onze woonkamer ging de bel. Ik stond op en vergat mijn pet op te zetten.  Er stond een kind voor de deur. Een kind dat mij goed kent en elke zondag in de kerk zit. Hij vroeg beleefd of dit het huis van dominee Schraven is. Toen zag ik dat hij schrok en heel lief zei hij: ‘O, u bent het. Ik had u niet herkend!’ Hij gaf me een kaart en verdween rap in het duister.

Ik begrijp dat het even wennen is maar wanneer ik binnenkort weer eens een kerkdienst mag en kan leiden dan is het ook weer snel gewoon. Bovendien is het toch ook zo dat we juist in de kerk zeggen dat we bij God mogen komen zoals we zijn. Petje af dus.  We hoeven ons niet mooier of anders voor te doen. Of zoals ik onlangs las in een Essay in de krant: Wie zijn kroon verliest, mag knielen bij de kribbe. De kroon kan voor heel veel staan. Het gaat erom dat je bereid bent om los te laten. Dat je klein durft te worden om te leven van de verwondering. Dat je durft te knielen voor het Kind van God dat bij ons kwam en komt.

Afgelopen maandag zaten we om half zes in de ochtend al in de auto op weg naar Duitsland. Je zult altijd zien dat er dan een lampje gaat branden dat een motorstoring aangeeft. We hadden geen keus. We reden door en het lampje bleef rustig branden. De eerste dag daar was best even wennen. Zoveel verhalen van mensen die getroffen zijn door die rotziekte. Verhalen van mensen die jaren terug al geen kerst meer zouden vieren, maar er nog zijn. Mooie mensen met krachtige levensverhalen. Het raakt me en ik had een paar onvergetelijke ontmoetingen met jonge mensen. Soms zijn de verhalen ook triest. Er wordt daar gehuild en gelachen. Het voelt na een paar dagen echt goed. Ik vraag me af of ik ‘later’ ook zo’n verhaal kan vertellen. Ik weet het niet en probeer bij dit moment te leven. Op tijd probeer ik me af te sluiten door even naar mijn kamer te gaan; buiten een wandeling te maken of een bezoekje te brengen aan de prachtige kapel die de kliniek rijk is. Daar is het volkomen stil. Er branden een paar kaarsen. Er liggen boeken en er valt wat te zien en te horen in de stilte. De kerststal is mooi. De kribbe is nog leeg. Het Kind komt. We mogen hem verwachten. Ik kom tot mijn hart en voel een diepe vrede opwellen vanuit mijn binnenste. Het is goed!

In mijn stiltedagboek had ik die morgen in Duitsland de bezinning voor 26 juli opgezocht. Dat was de dag van de diagnose. Toen heb ik niets gelezen. Nu voor het eerst sla ik deze pagina’s op. Het ging die dag over Titus Brandsma. Hij was een geestelijke die tijdens de Tweede Wereldoorlog in het verzet zat. Hij werd opgepakt door de bezetter en vond uiteindelijk de dood in het concentratiekamp Dachau. In aantekeningen die bewaard zijn gebleven, vertelt hij over zijn eenzame opsluiting. Hij zegt: ‘Ik ben er alleen, o ja, maar nooit was Onze lieve Heer mij zo nabij. Ik kan het uitjubelen van vreugde, dat Hij zich weer eens geheel door mij heeft laten vinden, zonder dat ik bij de mensen of de mensen bij mij kunnen’. Daar heb ik wel respect voor. Want alleen zijn, is niet eenvoudig. Ik heb toch steeds weer mensen nodig om het leven met alle vreugde en verdriet te delen. Daarin ontdek ik ook iets van de onzegbare aanwezigheid van de Heer.

Ik sluit graag af met een kort gebed

Werp Uw licht op wat donker is;

Laat de duisternis wijken!

Ontvang een hartelijke groet

Ds. Wouter

PS   De uitslag van de CT-scan laat zien dat alles gelijk is gebleven aan de scan van acht weken geleden. Daar zijn we dankbaar voor.