Vorige week overleed ‘onze’ oom Gerrit. Hij was de oudste uit het gezin van herkomst van mijn moeder. Tante Jo was hem al voorgegaan. Oom Gerrit is altijd een karakteristieke persoonlijkheid geweest. Als jongen van een jaar of twaalf kwam ik al graag bij hem. Hij had overal verstand van. Hij was imker, hield kippen en paarden en had veel kennis van de natuur. Ik kende hem als een humoristische man die altijd wel iets te vertellen had. Samen hadden ze geen kinderen mogen ontvangen. Ik heb het hem nooit gevraagd, maar dat was volgens mij wel een stil verdriet in hun beider leven. Tot op hoge leeftijd was oom Gerrit zelfstandig, actief op Facebook, hij las mijn blog graag en reageerde dikwijls en tot ongeveer vorig jaar gaf hij nog Nederlandse les aan een paar vluchtelingen die in Oldebroek waren neergestreken. Verder was hij ook zeer op de hoogte van het geestelijk leven binnen de kerken en had speciale interesse in de Opwekkingsbewegingen die aan het einde van de negentiende eeuw ontstonden.

Toen wij nog op ’t Harde woonden kwamen ze altijd met de verjaardagen van mijn ouders. Meestal om zeven uur in de avond. En zo rond kwart voor acht, wanneer het drukker werd, zei oom Gerrit: ‘Jo, we gaan. Moe zit immers nog in de auto’. Wij gingen dan meteen kijken en inderdaad de oude ‘moe’ zat keurig op de achterbank van de BMW. Ze deed niets liever dan in de auto zitten. Tegenwoordig zou de eigenaar van de auto er een dikke boete voor krijgen. Verder, als ik aan oom Gerrit denk, komt ook het verhaal weer te binnen dat hij dikwijls vertelde. Ze hadden een papegaai in een grote kooi. Het beest zei nooit wat, maar op zondagmorgen zong de papegaai psalm 84: 2 Oude Berijming: ‘Zelfs vindt de mus een huis, o Heer, de zwaluw legt haar jongskens neer in ’t kunstig nest, bij Uw altaren…’ Ik heb het nooit zelf gehoord, maar tante Jo knikte instemmend met een fijn lachje.  Tot het laatst toe bleef onze oom origineel. Hij schreef zelf zijn rouwbrief. Bovenaan prijkte een mooie bijbeltekst en vervolgens schreef hij ‘Op 7 juli 2020 ben ik verhuisd van mijn aardse huis in Oldebroek naar het Vaderhuis met de vele woningen en niet met handen gemaakt’. 

De afgelopen week las ik het boek van Liesbeth Woertman. De titel ‘Je bent al mooi’ sprak me aan. Toch viel het boek me wat tegen. Het gaat veel over beeldcultuur en lichaamsbeelden en schoonheidsidealen. Persoonlijk wordt het boek wanneer de auteur beschrijft dat ze zelf kanker krijgt en wat dit dan betekent voor haar zelfbeeld. Natuurlijk zitten er in het boek ook mooie en diepe inzichten. Zo diept ze uit dat wij allen gewond zijn. Wij zijn allen mens, heel in gebrokenheid. Die gebrokenheid uit zich volgens de auteur in hoe belangrijk we het vinden dat we perfect zijn. Foto’s van onszelf of van onze kinderen worden bewerkt. Alles moet kloppen en mooi zijn. Maar wie bepaalt wat mooi is? Is juist ook de imperfectie niet mooi? Woertman zegt daarover ‘Schoonheid bij mensen heeft naast objectieve kenmerken vooral te maken met charme, uitstraling en aanwezig zijn, met zichtbaar geworden liefde.’ Schoonheid wordt zichtbaar in de ontmoeting met de ander.

Imperfectie getuigt van leven. De laatste dagen denk ik veel aan het verschil tussen ‘bestaan’ en ‘leven’. Ieder mens heeft een bestaan, maar leven is iets anders. Leven bruist, gaat door dalen en over bergen. Leven kent verrassingen en gevaren. Jezus zegt ergens in het Evangelie dat Hij het Leven is. Dat is een mooie uitspraak van de Levende. Hij gaat ons voor en schenkt ons meer dan alleen een bestaan.

Heer, ga met ons mee,

als we werken of rusten, lachen of huilen

en wees onze gids.

In de gemeenschap van de heilige Geest. 

Heb een fijne week.

ds. Wouter